Minorietenklooster

Volgens de kronieken van de zgn. Beneš Minorita was het minorietenconvent van Benešov in 1247 gesticht, namelijk door de proost van het kapittel van Stará Boleslav, Tobiáš van Benešov.

In 1294 brandde het convent samen met de hele stad uit en daarom liet de opvolger van Tobiáš - Milota va Dědice – het kloostergebouw opnieuw bouwen en uitbreiden. Toen is ook een nieuw refectorium gebouwd (gezamenlijke eetzaal in het klooster), een dormitorium (gezamenlijke slaapkamer) en kapittelzaal.
Op 19 mei 1420 hadden de legers van Žižka weliswaar het minorietenklooster uitgebrand, maar het was niet zozeer beschadigd en na een basisherstelling diende het als toevluchtsoord van de landdag. Er waren twee vergaderingen van de landdag gehouden: de eerste in 1451, de tweede dan in 1473 met de aanwezigheid van de koningin Johanna. Maar later waren de verlaten objecten stapsgewijs door het toedoen van het weer vervallen. Destructie werd door Zweedse legers voltooid, want die hadden het overblijfsel van het klooster in 1648 opnieuw in brand gestoken. Klooster is nooit meer hersteld.